Voor alle mensen.
Ik wil dit graag in meerdere afleveringen bewijzen vanuit de Bijbel. Daarna zal ik nog een keer uitleggen wat de uitverkiezing inhoudt, maar daarover nu alvast heel in het kort dit:
God heeft elk mens, die gelooft dat Christus voor alle mensen is gestorven, dus ook voor hem of haar zelf, voorbestemd (uitgekozen/uitverkoren) voor het eeuwige leven:
Want zo lief heeft God de wereld (alle mensen) gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die (Hem niet verwerpt maar) in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (Johannes 3:16).
En het geloof vloeit voort uit het horen van het evangelie:
Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God (Romeinen 10:17).
Genesis
En in uw Nageslacht (Christus) zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent (Genesis 22:18. Zie ook Genesis 12:3, 18:18, 26:4, 28:14, Psalm 2:7 en 8, Psalm 22:28-30, Psalm 72:17, Zacharia 8:23, enz. waar God soortgelijke beloften doet).
God belooft Abraham dat alle volken in Christus gezegend zullen worden, het Joodse volk en alle niet Joodse, heidense volken. Hij heeft het niet over bepaalde mensen uit alle volken, maar over alle volken, dus over alle mensen uit alle volken. Hoe alle volken in Christus gezegend zouden worden, zegt God er hier nog niet bij, maar wij weten dat dit is gebeurd door Christus’ dood en opstanding. Hij is aan het kruis gestorven aan de zonden van alle mensen uit alle volken en weer opgestaan en zo heeft Hij hen gezegend. Paulus zegt dit in Galaten 3:13 en 14:
Christus heeft ons (de Joden) vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (en aan het kruis te hangen), want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt, opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij (de Joden) de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.
Jesaja
Jezus noemt Zijn kruisdood een verhoging:
- Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken, (want) nu zal de vorst van deze wereld (de duivel) buitengeworpen worden (en zo overwonnen worden) (zie ook Joh. 16:8-11). En Ik, als Ik van de aarde verhoogd (opgetild, omhoog geheven) ben, zal allen (de duivel met al zijn demonen) naar Mij toe trekken. En dit zei Hij om aan te duiden welke dood Hij zou sterven (Johannes 12:31-33).
– De verhoging van Christus aan het kruis was letterlijk een verhoging. Hij werd aan een kruis gespijkerd. Daarna werd dat kruis opgetild, omhoog geheven en rechtop in de grond gezet, waardoor Christus van de grond werd opgetild en tussen hemel en aarde kwam te hangen. En zo werd Hij van de aarde verhoogd.
– De verhoging van Christus aan het kruis was ook figuurlijk een verhoging. Want er werd boven Zijn hoofd aan het kruis een opschrift aangebracht, dat Hem Koning noemde. Hij werd dus verheven tot Koning (wat Hij ook was): En zij brachten boven Zijn hoofd een opschrift aan met de beschuldiging tegen Hem: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN (Mattheüs 27:37).
– De verhoging van Christus aan het kruis was een verhoging als Overwinnaar, omdat Hij aan het kruis als Koning triomfeerde over de vorst van deze wereld met zijn leger, de duivel met zijn demonen, en hen overwon:
Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken, (want) nu zal de vorst van deze wereld (de duivel) buitengeworpen worden (en zo overwonnen worden). En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen (de duivel met al zijn demonen) naar Mij toe trekken (en verslaan). En dit zei Hij om aan te duiden welke dood Hij zou sterven (Johannes 12:31-33).
En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel: van zonde, omdat zij niet in Mij geloven; van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien; en van oordeel, omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is (en zo overwonnen is) (Johannes 16:8-11).
(..) en Hij heeft dat (handschrift, dat tegen ons getuigde) uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen. Hij heeft de overheden en de machten (de duivel en zijn demonen) ontwapend, die openlijk te schande gemaakt en daardoor over hen getriomfeerd (Kolossenzen 2:14 en 15).
- Maar voordat Christus werd gekruisigd, werd hij voor machtigen en koningen geleid, voor de Romeinse, dus heidense stadhouder Pontius Pilatus en voor de heidense Koning Herodes Antipas, wiens moeder een Samaritaanse was en wiens vader, Herodes de Grote, een Edomiet was:
En de hele menigte van hen stond op en leidde Hem naar (stadhouder) Pilatus. En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben ontdekt dat Deze het volk afvallig maakt, en dat Hij verbiedt belasting te betalen aan de keizer en dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij Christus, de Koning, is. Toen vroeg (stadhouder) Pilatus Hem: U bent de Koning van de Joden? Hij nu antwoordde hem en zei: U zegt het. (Stadhouder) Pilatus zei tegen de overpriesters en de menigten: Ik vind geen schuld in deze Mens. Maar zij drongen des te sterker aan en zeiden: Hij hitst het volk op door in heel Judea onderwijs te geven, van toen Hij begon in Galilea tot hiertoe. Toen (stadhouder) Pilatus nu van Galilea hoorde, vroeg hij of die Mens een Galileeër was. En toen hij te weten kwam dat Hij uit het machtsgebied van (koning) Herodes afkomstig was, stuurde hij Hem naar (koning) Herodes toe, die zelf ook in die dagen in Jeruzalem was. En toen (koning) Herodes Jezus zag, werd hij erg blij, want hij had al lange tijd gewenst Hem te zien, omdat hij veel over Hem gehoord had; en hij hoopte een of ander teken te zien dat door Hem gedaan zou worden. En hij ondervroeg Hem met veel woorden, maar Hij antwoordde hem niets. En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen. En toen (koning) Herodes, samen met zijn soldaten, Hem gehoond en bespot had, deed hij Hem een sierlijk gewaad om en stuurde Hem terug naar (stadhouder) Pilatus. En op diezelfde dag werden (stadhouder) Pilatus en (koning) Herodes vrienden van elkaar; voor die tijd leefden zij namelijk in vijandschap met elkaar (Lukas 23:1-12).
Lukas haalt deze gebeurtenis aan in Handelingen 4:25-28, waar hij schrijft: en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de (Joodse) volken (stammen) wat inhoudsloos is? De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde. Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn (de heidense koning) Herodes en (de Romeinse stadhouder) Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken (stammen) van Israël bijeengekomen, om alles te doen wat Uw hand en Uw raadsbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou.
- Stadhouder, Pontius Pilatus, liet Jezus in Zijn gezicht slaan, een doornenkroon opzetten en geselen:
Toen nam Pilatus dan Jezus en geselde Hem. En de soldaten vlochten een kroon van dorens en zetten die op Zijn hoofd, en zij deden Hem een purperen bovenkleed om, en zeiden: Gegroet, Koning van de Joden! En zij gaven Hem slagen in het gezicht (Johannes 19:1-3).
De Romeinse geseling was extreem wreed. Ze werd uitgevoerd met een zweep met meerdere leren riemen, waaraan stukjes bot of metaal zaten. De slagen met die zweep werden toegebracht op de rug. De huid van het slachtoffer werd opengereten en zijn vlees werd zwaar beschadigd, zodat zijn botten soms zichtbaar waren.
Jezus’ rug moet dan ook ernstig verminkt zijn geweest en door bloedverlies, pijn en shock is Hij waarschijnlijk ernstig verzwakt geweest. Dat verklaart waarom Hij later het kruis niet Zelf kon dragen en Simon van Cyrene werd gedwongen om Hem te helpen: Toen zij op weg gingen, troffen zij een man uit Cyrene aan, van wie de naam Simon was; die dwongen zij om Zijn kruis te dragen (Mattheüs 27:32).
Tijdens de kruisiging werd Christus door twee gekruisigde moordenaars naast hem, door voorbijgangers, door de Joodse overpriesters, schriftgeleerden, oudsten en Farizeeën en door de Romeinse soldaten bespot en gelasterd en de soldaten verdeelden zijn kleren:
Toen werden met Hem twee misdadigers gekruisigd, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde. En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd, en zeiden: U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af! En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem welgezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Hetzelfde verweten Hem ook de misdadigers die met Hem gekruisigd waren (Mattheüs 27:38-44).
En ….
nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven. Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord (namelijk Psalm 22) vervuld zou worden dat zegt: Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan (Johannes 19:23 en 24).
Dus:
- Jezus werd voor machtige heidenen, koningen en vorsten, geleid, namelijk de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus en de heidense koning Herodes.
- Romeinse soldaten geselden Hem, zetten Hem een doornenkroon op Zijn hoofd en sloegen Hem in Zijn gezicht, waardoor Hij lichamelijk werd verminkt.
- Daarna kruisigden ze Hem en werd Hij, letterlijk en figuurlijk, van de aarde verhoogd. En aan het kruis versloeg Hij als Koning de vorst der duisternis, de duivel, en zijn demonen, terwijl Hij bespot en gelasterd werd door de heidense soldaten, de Joodse leiders en de voorbijgangers.
- David voorspelt dit allemaal in Psalm 2 en Psalm 22:
Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de (Joodse) volken (stammen) wat zonder inhoud is? De koningen van de aarde (koning Herodes) stellen zich op en de vorsten (stadhouder Pontius Pilatus) spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde (Psalm 2:1 en 2).
Vele stieren (of: machtige stieren, namelijk de leiders van het Joodse volk) hebben mij omringd, sterke (of: machtige) stieren van Basan (of: machtige heersers uit de heidenen) hebben mij omsingeld. Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd als een verscheurende en brullende leeuw. Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte (en daarom riep Ik: Ik heb dorst, Johannes 19:28); U legt mij in het stof van de dood. Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij. Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad (Psalm 22:13-19).
- Maar niet alleen David voorspelt dit. De profeet Jesaja voorspelt het ook (en daarmee kom ik terug bij mijn onderwerp), als Hij in hoofdstuk 52 begint te spreken over het lijden en sterven van Christus. Hij betrekt dat lijden in eerste instantie op de heidenen:
Zie, Mijn Knecht (Mijn Dienaar, Christus) zal verstandig handelen (of: zal voorspoedig zijn. Hij zal voorspoedig Zijn in het bewerken van de verzoening), (want) Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden (aan het kruis). Zoals velen (of: machtige heersers, namelijk Pontius Pilatus en Herodes met hun soldaten) zich over U ontzet hebben – zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand anders (door de slagen die Hij ontving en de doornenkroon die op Zijn hoofd was gezet), en Zijn gestalte, meer dan van andere mensenkinderen (door de geseling en de kruisiging van Zijn lichaam) – zó zal Hij (de) vele heidenvolken besprenkelen (met Zijn bloed), (omdat Hij hun ongerechtigheden heeft gedragen), (heidense) koningen (met hun onderdanen) zullen vanwege Hem sprakeloos staan. Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen (Jesaja 52:13-15).
Het Boek geeft een wat eenvoudiger vertaling van deze passage:
Kijk, mijn dienaar (Christus) krijgt voorspoed (omdat Hij mij met succes dient en verzoening heeft bewerkstelligd), Hij zal hoog worden verheven (aan het kruis). Zoals voorheen velen zich over hem ontzetten, zelfs vorsten om Hem huiverden (Pontius Pilatus en Herodes met hun soldaten), omdat zijn uiterlijk misvormd en niet meer menselijk was (vanwege de geseling, de slagen in Zijn gezicht en Zijn kruisiging), zo staan nu (de) vele (heidense) volken verbaasd en sluiten (hun) koningen hun mond, omdat zij zien wat hun nog nooit was verteld en omdat zij aanschouwen wat nog nooit was gehoord (Jesaja 52:14 en 15, HTB).
Jesaja voorspelt hier dus onder meer, dat Christus aan het kruis de vele heidense koningen met hun volken met Zijn bloed besprengd. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 53, schakelt Hij over op de Joden:
Want Hij (Christus) is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht (voor Gods aangezicht), als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij (Joden) Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij (Joden) Hem begeerd zouden hebben (want Zijn gezicht en lichaam waren kapotgeslagen en verminkt door de mishandelingen die Hij had ondergaan). Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt (vanwege Zijn mismaaktheid); Hij was veracht en wij (Joden) hebben Hem niet geacht (maar wij lieten Hem kruisigen en wij bespotten Hem). Voorwaar, onze ziekten (de ziekten van de Joden) heeft Híj op Zich genomen, onze smarten (de smarten van de Joden) heeft Hij gedragen. Wíj (Joden) hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. Maar Hij is (niet om Zijn eigen overtredingen, maar) om onze overtredingen (de overtredingen van de Joden) verwond, om onze ongerechtigheden (de ongerechtigheden van de Joden) verbrijzeld. De straf die ons (Joden) de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons (Joden) genezing gekomen (Jesaja 53:2-5).
Christus werd niet om Zijn eigen ongerechtigheden mishandeld en gedood, maar om de ongerechtigheden van de Joden. Hij heeft de ongerechtigheden van alle Joden op Zich genomen en gedragen, zeggen de volgende verzen:
Wij (Joden) dwaalden allen als schapen, wij (Joden) keerden ons ieder naar zijn eigen weg (elke Jood dus). Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen (de ongerechtigheid van alle Joden) op Hem doen neerkomen. Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open. Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk (het Joodse volk) is de plaag op Hem geweest (Jesaja 53:6-8).
Daarna schakelt Jesaja weer terug naar de heidenen en de vele heidenvolken, naar de vele koningen en machtigen uit die heidenvolken met hun onderdanen, waarmee hij in hoofdstuk 52 begon:
Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel (Christus’ ziel) Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij (Christus) nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE (God) zal door Zijn hand (Christus’ hand) voorspoedig zijn. Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht (Christus, Gods Knecht), velen (of: machtigen, namelijk heidense koningen en heersers met hun onderdanen) rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Daarom zal Ik Hem veel toedelen (namelijk die vele heidense koningen en heersers met hun onderdanen), en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel (ook voor hen en niet alleen voor de Joden) heeft uitgestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van (die) velen (of: die machtige heidense koningen en heersers met hun onderdanen) gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft (Jesaja 53:10-12).
Conclusie: Jesaja voorspelt dat Christus de ongerechtigheden van alle onderdanen van het Joodse volk aan het kruis zal dragen, evenals de ongerechtigheden van de vele heidense koningen met hun volken. Met andere woorden: Christus heeft de ongerechtigheden van alle Joden en van alle heidenen gedragen. Hiermee zegt God hetzelfde via Jesaja als Hij rechtstreeks tegen Abraham zei in Genesis 22: in uw Nageslacht (Christus) zullen alle volken van de aarde gezegend worden. Alleen blijkt hier, dat deze zegen tot stand zou komen door middel van het lijden en sterven van Christus. Christus is voor de zonden van alle Joden en alle heidenen gestorven aan het kruis en is zo alle Joden en alle heidenen tot een zegen geworden.
N.B. Let ook op het volgende!! Jesaja maakt hier een tegenstelling tussen weinig en veel. Eén volk, het Joodse volk, is weinig. En het tegengestelde van weinig is veel, namelijk de vele heidenvolken, en niet alle (want het tegengestelde van alle is niet één). Maar Jesaja bedoelt met veel tegelijkertijd wel alle, alle heidenvolken. Veel is dus het tegenovergestelde van één en is gelijk aan alle.
Ik vermoed dat Paulus hierop zinspeelt in Romeinen 5, waar hij ook een tegenstelling maakt tussen één (weinig) en veel en velen gelijkstelt aan allen:
Zoals dus door één overtreding (Adams ene overtreding) de veroordeling gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid (Christus’ ene rechtvaardigheid) de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven. Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen (alle mensen) als zondaars aangemerkt worden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene velen (alle mensen) als rechtvaardigen aangemerkt worden (Romeinen 5:18 en 19).